Ik weet niet of ik competitief ben. Aan de ene kant probeer ik mezelf niet te vergelijken met een nader. Er zijn dingen die ik kan, er zijn dingen die ik niet kan. Er zijn dingen waar ik goed in ben en er zijn dingen waar ik minder goed in ben. Daar heb ik goed zicht op. In die zin heeft het weinig zin, zonder dat daar een doel aan verbonden zit, mezelf te vergelijken met een ander.

Als het komt op karaktereigenschappen dan vergelijk ik mezelf wel met een ander. Als ik heel eerlijk ben vind ik mezelf altijd de meest integere, meest straight forward en zeker mentaal de meest sterke persoon. Ik kan nogal wat vol zijn van mezelf en andere zien als, geen idee, simpele zielen?

Grapje.

Toch?

Ik ben voornamelijk in competitie met mezelf, denk ik. Ik ben tevreden met wie ik ben. Ik denk dat ik een goed persoon ben, ik denk dat ik vriendelijk en rechtvaardig ben. Ik vind het prettig tijd met mezelf door te brengen, we vervelen ons nooit.

Er zijn wel bepaalde gedragingen die anders kunnen, die ik anders wil doen. Zou effectiever zijn.

Ik weet wat ik kan, ik weet wat ik niet kan. Ik heb geen enkele schaamte om daarvoor uit te komen. Geen probleem. Ik heb dat beeld zo compleet dat competitie niet van toepassing is. Als je iets hebt wat al volledig is, het is de meest volledige versie die het kan zijn, waarom dan vergelijken met iets anders? Appels en peren. Of, in dit geval, 1 peer

Ik denk dat ik niet competitief ben.

Tenzij Monopolie. Oeh, Monopolie… *Nakijken; definitie ‘competitief’