Ik weet het exacte moment dat ik begon met mezelf censureren. Dat ik niet meer opschreef wat ik precies bedoelde, wat er precies gebeurde van binnen, wat ik echt dacht.

Ik heb altijd geschreven, altijd. Ik heb altijd een uitlaatklep nodig gehad. Om te vertellen wie ik ben, wat er gebeurt in mijn hoofd.

Mijn hoofd is een fantastische speelplaats en ik kan in mijn hoofd alle kanten op. Mijn fantasie is mijn grootste kracht. Mijn verbeeldingsvermogen, mijn voorstellingsvermogen, mijn inlevingsvermogen. Alles wat zijn oorsprong vind in creativiteit, in fantasie. Ik heb altijd de behoefte gehad om dat te delen. Daarom schrijf ik het op, eerst voor mezelf, later ben ik gaan bloggen. Dat was in een periode dat ik het heel erg nodig had om te vertellen wat er met mij gebeurde. Ik kon het zelf niet meer bijhouden, alles gebeurde zo snel. Ik bevond me op een zeephelling en gleed steeds sneller naar beneden. Ik zocht een manier om grip te krijgen. Een van de manieren is door alles op te schrijven, en de patronen in mijn gedachten te vinden. Als ik een patroon kan vinden, kan ik het stoppen.

Ik was gaan bloggen en hield bij wat er met mij gebeurde. Hij moest en zou het lezen. Wat daarop volgde was zo’n bak ellende dat ik het niet eens wil omschrijven. Het was slecht.

Vanaf dat moment was ik voorzichtig met wat ik opschreef. Er werd meegelezen en gekeurd. Ik censureerde mijn gedachten. Het schrijven heb ik daarna ook niet meer als echt zinnig ervaren.

Tot een paar dagen geleden.

Een paar dagen geleden was ik in de gelukkige omstandigheid om te mogen ervaren wat het is om je volledig, maar dan ook volledig over te geven aan het leven. No backsies, volledige overgave aan wat is en aan wat gaat zijn, wat het ook is. Met die overgave verdween een blokkade en begon mijn schrijversbloed te borrelen, ik heb zoveel te vertellen. Echt, je hebt geen idee.

Ik. Heb. Verhalen.